Raar genoeg is het nadeel van diversiteitsdenken dat we gaan generaliseren. We moeten iets doen voor dé groep Indische bewoners, bij hét Antilliaans personeel werkt het anders, de zorgconsumptie bij Turkse mensen is niet vergelijkbaar met die van dé autochtone bevolking.
Het zijn generalisaties, terwijl we weten dat er binnen die groepen ook weer allerlei subgroepen zijn en ieder mens weer anders is met een geheel eigen levensloop. Er zijn daarnaast aanzienlijke genetisch gedetermineerde verschillen in het beloop van ziekten en aandoeningen bij verschillende groeperingen, met daarbinnen weer een forse variatiebreedte. Maar wat houdt ‘cultuursensitief’ dan in en hoe kun je het concreet maken zonder in clichés te vervallen?
Ik heb daar voorbeelden bij nodig. Het eerste blijft dicht bij huis. Mijn traditioneel katholieke Limburgse ouders hadden een bijzonder warme vriendschap met traditionele Staphorsters, streng gelovig, in klederdracht en zonder televisie; vanuit de samenleving van veertig jaar geleden een gewaagde combinatie! Het werkte omdat ze elkaar respecteerden in hun waarden en cultuur en omdat ze belangstelling hadden voor elkaar als mens en zich open stelden. Er was ook verwondering en - later - bewondering voor de andere cultuur, zoals uitgedragen door beide gezinnen.
Het tweede voorbeeld komt uit mijn werkomgeving. Toen ik met een collega van Surinaamse afkomst sprak over wat we in de zorg aan diversiteit moeten doen, zei ze: ‘je moet niet iets speciaals doen, maar doen wat voor iedereen geldt: ingaan op de eigenschappen en wensen van iemand en proberen te begrijpen hoe die in het leven staat’.
Het derde voorbeeld komt van Mohammed Benzakour, naast publicist en dichter ook auteur van het boek Yemma. In een presentatie die ik bijwoonde, vertelde hij over de wederwaardigheden van zijn moeder in de Nederlandse zorg. Eten wat de Hollandse pot schafte, deed haar geen goed. De kinderen besloten voor haar Marokkaans te koken en de maaltijden mee naar het verpleeghuis te brengen om ze daar in het restaurant op te eten. Dat mocht niet. “Als iedereen hier zijn eigen eten meebrengt … Nee, we kunnen voor u geen uitzondering maken.” In de zomer ‘mochten’ ze buiten eten. In de winter vonden ze, tot ze ontdekt werden, in een magazijn in het souterrain een plekje om met elkaar van de heerlijke Berber-hapjes te genieten.
Wat leren deze voorbeelden mij? Ik denk dat het begrip ‘persoonsgerichte zorg’ gaat helpen: samen met de cliënt en de mantelzorgers de agenda bepalen, samen doelen en acties formuleren die aansluiten bij wat voor iemand belangrijk is vanuit zijn of haar levensloop, cultuur, ziektebeeld, beperkingen, individuele voorkeuren en keuzes in het leven.
Gegeneraliseerde kennis is daarbij nuttig, gekoppeld aan ervaringskennis. Maar je hoeft niet alles van de andere cultuur te weten als je er maar voor open staat om de verwondering in bewondering te laten omslaan. De gedachte dat iedereen een uitzondering is helpt; we zijn tenslotte allemaal een afwijking van het gemiddelde.
Is dit haalbaar in transitietijden met extreme werkdruk? Het is erg makkelijk om daar in een blog ‘ja’ op te antwoorden en te zeggen dat leiderschap nodig is en dat het juist nú kan, nu alles toch in beweging is.
Maar ik weet niet zeker of ‘ja’ het goede antwoord is. Wat ik wel weet, is dat leiders dezelfde uitgangspunten in de omgang met medewerkers moeten hanteren als medewerkers met cliënten. Samen de agenda bepalen, doelen en acties formuleren, aansluiten bij wat voor iemand belangrijk is, verwondering in bewondering laten omslaan. Cultuursensitiviteit geldt óók of juíst voor leiders!